Het concept van sterke en zwakke werkwoorden komt uit de Germaanse taalkunde. De termen "sterk" en "zwak" werden voor het eerst gebruikt door de Duitse taalkundige Jacob Grimm, een van de gebroeders Grimm die bekend zijn om hun sprookjesverzameling. Jacob Grimm introduceerde deze terminologie in de 19e eeuw in zijn baanbrekende werk over de Duitse grammatica, "Deutsche Grammatik".
Sterke werkwoorden in de Germaanse talen, waaronder het Nederlands en het Duits, veranderen hun stamklinker in de verleden tijd en het voltooid deelwoord (bijvoorbeeld "zingen, zong, gezongen"). Zwakke werkwoorden daarentegen vormen de verleden tijd en het voltooid deelwoord met een 'd' of 't' (bijvoorbeeld "werken, werkte, gewerkt").