sterke en zwakke werkwoorden, Sterke en zwakke werkwoorden zijn twee categorieën werkwoorden in de Nederlandse taal, gebaseerd op de manier waarop ze worden vervoegd in de verleden tijd en het voltooid deelwoord. Hier is een uitleg over beide soorten werkwoorden:
Sterke werkwoorden (onregelmatige werkwoorden):
Sterke werkwoorden hebben een onregelmatige vervoeging in de verleden tijd en het voltooid deelwoord. Ze veranderen de stamklank en hebben vaak een klinkerwisseling. Hier zijn enkele voorbeelden van sterke werkwoorden:
Infinitief: lopen
Verleden tijd: liep
Voltooid deelwoord: gelopen
Infinitief: zien
Verleden tijd: zag
Voltooid deelwoord: gezien
Infinitief: zijn
Verleden tijd: was
Voltooid deelwoord: geweest
Zwakke werkwoorden (regelmatige werkwoorden):
Zwakke werkwoorden hebben een regelmatige vervoeging in de verleden tijd en het voltooid deelwoord. Ze vormen de verleden tijd en het voltooid deelwoord door het toevoegen van de uitgang "-de" of "-te" aan de stam van het werkwoord. Hier zijn enkele voorbeelden van zwakke werkwoorden:
Infinitief: werken
Verleden tijd: werkte
Voltooid deelwoord: gewerkt
Infinitief: lachen
Verleden tijd: lachte
Voltooid deelwoord: gelachen
Infinitief: praten
Verleden tijd: praatte
Voltooid deelwoord: gepraat
In het Nederlands zijn er veel meer zwakke werkwoorden dan sterke werkwoorden. De vervoeging van werkwoorden is een belangrijk aspect van de Nederlandse grammatica en het is nuttig om te weten of een werkwoord sterk of zwak is om de correcte vervoeging in verschillende tijden te kunnen gebruiken.
sterke en zwakke werkwoorden , Sterke en zwakke werkwoorden hebben verschillende spellingregels in de verleden tijd. Bij de zwakke werkwoorden gebruik je 't kofschip; bij sterke werkwoorden niet. Daarvan moet je de spelling uit je hoofd leren. Bij de mengvormen wisselt het per geval.